Aan het begin van de vorige eeuw legden de Oostenrijkse neuroloog Sigmund Freud (1856 – 1939) en de Zwitserse psychiater Carl Gustav Jung (1875 – 1961) de basis voor de moderne inzichten rond het bestaan van het onbewuste en over de mogelijke inhouden daarvan. Aan hun samenwerking kwam in 1912 een einde toen Jung naast het persoonlijk onbewuste een collectief onbewuste postuleerde.
Voor Freud lagen de oorzaken van alle psychische aandoeningen in het persoonlijk verleden, vooral in verdrongen impulsen uit de vroege jeugd. Jung ontdekte echter dat mensen daarnaast ook handelden vanuit innerlijke belevingen die op geen enkele manier terug te voeren waren op de jeugd. Sterker nog: bepaalde drijfveren en beelden kwamen in alle culturen en alle tijden voor! Die ontdekking leidde tot de begrippen collectieve onbewuste en archetypen. De breuk tussen Freud en Jung leidde tot een persoonlijke crisis bij Jung. Zijn zelfonderzoek en de vele theoretische beschouwingen legden de basis voor inzichten die ook vandaag nog actueel zijn.
Kernbegrippen Jung maakte onderscheid tussen het bewustzijn, het persoonlijk onbewuste en het collectieve onbewuste. unieke verdienste van Jung - naast de rond 15.000 boekenpagina’s die hij schreef – is de ontdekking en uitwerking van drie kernbegrippen: collectief onbewuste (met daaruit voortvloeiend de archetypen), synchroniciteit en individuatie. Deze begrippen zijn de basis van de huidige analytische therapie.
Zingeving Freud kon vanuit zijn theorie goed antwoord geven op ‘waarom’ met een verklaring vanuit de jeugd. Jung’s collectieve onbewuste en de doorgaande groei van de psyche biedt daarnaast een nieuwe optie: ‘waartoe?’ De dingen die gebeuren hebben dan niet alleen een oorzaak in het verleden, maar ook een doel in de toekomst. Dat het bewustzijn daar (nog) geen zicht op heeft wil helemaal niet zeggen dat er geen doel is. Juist de 'waartoe'vraag is belangrijk bij zingeving.
A-causaal verband Jung ontdekte ook ‘synchroniciteit’, het verschijnsel dat sommige gebeurtenissen betekenisvol met elkaar samenhangen, maar niet op een oorzakelijke manier verklaard kunnen worden. Er ligt geen ‘direct verband’. Gebeurtenissen voltrekken zich gelijktijdig, maar er zijn geen redelijke verklaringen te vinden die de verbinding vormen tussen die ‘zinvolle coïncidenties’. Jung stelt dat er een a-causaal verband is, voor de rede niet vatbaar, maar niettemin reëel. Daarmee maakt hij zich in de wetenschap onmogelijk, want daar is de rede maatgevend. Waar Jung een a-causaal verband ziet, ziet de wetenschapper alleen het toeval. Voor de analytisch therapeut ontstaat daar ruimte voor de vraag: wat speelt er in de psyche dat deze gebeurtenis hier en nu plaatsvindt?
Eigen plek innemen Individuatie is het geleidelijke groeiproces van de collectieve mens (het kuddedier) naar de individuele mens binnen de gemeenschap (de eenling in de kudde). Het gaat daarbij om het vinden van de eigenheid, door het afwerpen van de maskers (persona) van de persoonlijkheid. Dat heeft grote implicaties voor de aard van de therapie. Waar gedragstherapie en cognitieve therapie vooral gericht zijn op succesvolle aanpassing aan de maatschappij, kiest de analytische therapie een ander doel. Het gaat om het worden wie je in wezen bent en van daaruit een eigen plek te kunnen innemen in de wereld.